home | terug

De guldensporenslag 11 juli 1302

De Guldensporenslag vond plaats op het Groeninghe slagveld nabij Kortrijk op 11 juli 1302 tussen de legers van het Graafschap Vlaanderen en Frankrijk.

Aanleiding

Het Graafschap Vlaanderen had al lang een speciale status binnen het Franse rijk: het was weliswaar afhankelijk van Frankrijk in naam, maar voerde sinds Boudewijn II een onafhankelijke koers (eind 9e eeuw). Economisch was het immers veel meer afhankelijk van de handel met Engeland, voornamelijk door de wolhandel. Het feodale systeem was al lang ondermijnd sinds de opkomst van de macht van de vele Vlaamse steden (Brugge, Gent, Ieper, Kortrijk, ...).

Sinds 1294 was Frankrijk in oorlog met Engeland. Vlaanderen koos de kant van Engeland (bekrachtigd door een verdrag uit 7 januari 1297) en Frankrijk viel het graafschap binnen. Eén voor één vielen de Vlaamse steden in Franse handen. Edward I van Engeland zond hulptroepen maar trok zich in maart 1298 uit Vlaanderen terug nadat hij, ondanks een verdrag met graaf Gwijde van Dampierre, opnieuw vrede sloot met de Franse koning.

Het kleine Vlaamse leger was geen partij voor de Fransen en op 6 januari 1300 werd een wapenstilstand ondertekend. Frankrijk had zijn gezag over Vlaanderen terug hersteld en zette een aantal belangrijke ridders, waaronder de graaf Gwijde van Dampierre en zijn zonen, gevangen. Een Franse landvoogd, Jacques de Châtillon, werd aangesteld.

In mei 1301 hield de Franse koning Filips IV de Schone een blijde intrede in de Vlaamse steden. Een deel van de hoge taxen werd afgeschaft. De afschaffing was echter vooral in het voordeel van de patriciërs (vooral Fransgezinde Leliaarts) en niet zozeer van de ambachten en volksklasse (Liebaarts, aanhangers van de graaf).

Het volk morde. Een populaire wever uit Brugge, Pieter de Coninck, probeerde voor de zaak van de ambachtslieden op te komen. Als gevaarlijke opjutter werd hij door het Brugse stadsbestuur in 1301 gevangen gezet en later verbannen.

In maart 1302 kwamen de Liebaarts van Gent in opstand na het opnieuw verhogen van de taxen en als gevolg daarvan werden de Fransgezinde Leliaarts uit de stad gezet. Ook in Brugge grepen de Liebaarts opnieuw de macht. De landvoogd organiseerde zijn leger te Kortrijk om Gent en Brugge terug naar zijn hand te zetten. Uit vrees voor represailles gaf het Gentse stadsbestuur toe en zegde het toe zich verder afzijdig te houden. Nadat het kleine leger van de landvoogd echter Brugge bezette, werden zij in de nacht van 18 mei 1302 (Goede vrijdag) door de Liebaarts onder leiding van Pieter de Coninck massaal afgeslacht (Brugse metten). De landvoogd zelf kon maar op het nippertje ontsnappen.

Het werd toen duidelijk voor alle aanhangers van de graaf dat een gewapend optreden van Frankrijk onvermijdelijk was geworden. Willem van Gullik, een kleinzoon van Gwijde van Dampierre, en Gwijde van Namen, een zoon, organiseerden het verzet. Het leger bestond vooral uit boeren, gewone mensen, ambachtslieden en poorters, samen met enkele stedelijke milities en ridders. Het werd vooral door het stadsbestuur van Brugge gefinancierd. De Leliaarts werden uit de meeste Vlaamse steden verjaagd.

Verloop

Het Franse leger trok rond juni 1302 naar Vlaanderen om de slachting in Brugge te wreken en Vlaanderen terug onder Franse controle te brengen. Het Franse leger bestond uit 2.500 ruiters van adel, 1.000 kruisboogschutters, 2.000 lansiers en 3.000 andere soldaten, in totaal 8.500 man met krijgservaring en zware wapens. Het stond onder de leiding van Robert van Artois. Op 8 juli ariveerden ze bij Kortrijk.

Het Vlaamse leger bestond uit troepen uit Brugge (zo'n 3.000 man) onder leiding van Willem van Gulik. Daarbij kwamen nog zo'n 2.500 man uit het Brugs ommeland en van de kust (Brugse Vrije), geleid door Gwijde van Namen. Ieper stuurde 500 man, en 500 man werden in reserve gehouden onder bevel van Jan van Renesse. Uit Oost-Vlaanderen kwam nog eens 2.500 man, waarvan 700 uit Gent, geleid door Jan Borluut. In totaal waren er zo'n 9.000 man waarvan slechts 400 edelen te paard.

Het Vlaamse leger stelde zich op buiten de stad Kortrijk achter de Grote beek en de Groeninge beek. Er werden drie vleugels opgesteld: de Oostvlamingen rechts, de Bruggelingen links en in het midden de andere Westvlamingen. Het leger van Ieper bewaakte de burcht van Kortrijk waar zich nog een klein garnizoen Franse soldaten bevond. Het reserveleger van Jan van Renesse werd achter de drie linies opgesteld.

Rond de middag van 11 juli begon de strijd. Eerst werden er van beide zijden pijlen afgeschoten. De Vlaamse boogschutters raakten echter snel door hun voorraad pijlen heen. Het Franse voetvolk rukte op en stak de beide beken over. Omdat dit de aanval van de ruiterij zou bemoeilijken - de ridders wilden eigenhandig het bloed van de Brugse Metten wreken - werd het voetvolk echter teruggetrokken. Onmiddellijk vielen de Franse ridders aan.

De linkervleugel snelde naar de Grote Beek maar moest daar afremmen om over de drie meter brede beek te geraken. Nadat de paarden de overkant bereikten was de aanloop te kort om een bres in de Vlaamse linies te kunnen maken. Voetvolk met lange pieken ving de schok van de ruiterij op en anderen, gewapend met goedendags, wierpen zich op de weerloze ridders.

Aan de rechterzijde speelde zich hetzelfde scenario af. Het Franse garnizoen van Kortrijk probeerde nog een uitval, maar die werd door de mensen van Ieper opgevangen.

Het centrum van de Vlamingen, iets verder gelegen van de beken, kwam wel in problemen: de Franse ruiterij had daar een langere aanloop en braken hier en daar door de Vlaamse linies. Het reserveleger van Jan van Renesse kwam echter te hulp. Over de hele linie werd er op korte afstand strijd geleverd. De ridders haalden daardoor weinig voordeel en werden afgeslacht. De strijd werd in het voordeel van de Vlamingen beslecht toen de Franse opperbevelhebber Robert van Artois sneuvelde.

Het Franse voetvolk en de overgebleven ridders probeerden te vluchten, maar ze werden tot tien kilometer ver achtervolgd en afgemaakt, ook Brabanders die aan de zijde van de Fransen meevochten. Vooraf was onder de Vlamingen afgesproken geen gevangenen te maken en ook geen oorlogsbuit te verzamelen - de Fransen zouden immers ook geen medelijden kennen. Dit was voor deze tijd een uitzonderlijke instelling: gevangen ridders brachten immers heel wat losgeld op. De volgende dag vonden de Vlamingen op het slagveld onder andere minstens vijfhonderd vergulde sporen, vandaar de (moderne) naam van de slag. Enkel ridders van adel mochten vergulde sporen dragen. Schildknapen droegen gewone of verzilverde sporen.

 
home | terug

Ges. Vrije Basisschool Sint-Martens-Lennik - Schapenstraat 39 - 1750 Sint-Martens-Lennik